-
1 accepter
accepter [aakseptee]〈 werkwoord〉2 aanvaarden ⇒ berusten in, zich neerleggen bij3 toestemmen in ⇒ inwilligen, goedkeuren♦voorbeelden:accepter qn. dans le cercle familial • iemand in de familiekring opnemenv1) aannemen, accepteren2) aanvaarden, zich neerleggen (bij)3) toestemmen (in), goedkeuren -
2 fonder
fonder [fõdee]1 stichten ⇒ oprichten, instellen♦voorbeelden:fonder ses espoirs sur • al zijn hoop vestigen opv1) stichten, oprichten2) baseren (op) -
3 reposer
reposer [rəpoozee]1 (uit)rusten ⇒ slapen, liggen♦voorbeelden:ici repose … • hier rust …II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten rusten ⇒ rust gunnen, ontspannen2 neerzetten ⇒ terugzetten, -leggen, opnieuw zetten1. v1) (uit)rusten, slapen2) rusten (op)3) laten rusten4) neerzetten5) opnieuw stellen [vraag]2. se reposerv1) (uit)rusten3) zich weer voordoen [probleem] -
4 fondé
fondé [fõdee]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:fondé en droit • rechtmatigêtre fondé sur • berusten op¶ un fondé de pouvoir • ge(vol)machtigde, procuratiehouder -
5 résigner
-
6 être fondé sur
être fondé sur
См. также в других словарях:
Müßig — Müßig, er, ste, adj. et adv. Muße, d.i. Befreyung von Geschäften, habend. 1. Im weitesten Verstande, von allen Geschäften, von aller Arbeit, befreyet, ohne dabey auf die Sittlichkeit dieser Befreyung zu sehen. 1) Eigentlich. Er kann nicht einen… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
